'Jezus toont zijn wonden', door Giacomo Galli (1597-1649), begin 17e eeuw

Jezus, wat een schilderij

Na het zoveelste blokje op elkaar lijkende schilderijen was ik het zat. ‘Als je me zoekt, ik ben die kant op,’ zei ik tegen mijn schoonzus en liet haar achter bij een bijbelse scène in drie variaties, zoals er heel veel scènes in drie variaties waren.

‘In het spoor van Caravaggio’ heette de tentoonstelling die we bezochten en we volgden het spoor van drie kunstenaars die dus in het spoor van Caravaggio zijn gegaan. Het is het begin van de 17e eeuw. Caravaggio is een held die de kunst op zijn grondvesten heeft doen schudden en dat wilden de drie mannen met eigen ogen zien.

‘Leer door te kopiëren’ is in die tijd het adagium en hoewel dat ook nu zeker aan te bevelen is – als je de meester zelf niet hebt, neem zijn werk als voorbeeld – als je steeds dezelfde gekopieerde werken bij elkaar ziet, hooguit verschillend in toetsaanslag, word je er wel een beetje flauw van.

Iedereen kan veel leren van het naschilderen van andermans werk, maar het exact na willen doen levert ook alleen maar kopieën op, die bar weinig eigenheid hebben. Eentje maakte er nog wel een feestje van: hij gaf het schilderij meer vaart door penseelstreken niet af te maken, het leek bijna schetsmatig. Zo onderscheidde het zich van de precisie van de anderen, maar het was een uitzondering.

Mijn hoop was gevestigd op een schilderij waar alle marketingtrucs op losgelaten waren.

Het zou maar 4 weken te zien zijn, het was bij ‘hoge uitzondering’ door het Vaticaan in bruikleen gegeven, een schilderij van 3 bij 2 meter, kortom: het was nogal een ‘ding’, bijzonder, exclusief, beperkte tijd beschikbaar. Letterlijk en figuurlijk niet te missen.

Van tevoren verwachtte ik dan ook dat alle aandacht gericht zou zijn op dit meesterwerk. Dat het een wand voor zichzelf zou hebben, majestueus en kalm hangend tussen al het kleinere geweld, alle spotlights daarop gericht.

Maar ik was er bijna aan voorbij gelopen. Ondanks het formaat.

Ze hadden er namelijk een paar andere megaformaten bij gehangen, zodat de hele ‘Graflegging van Christus’, dat ‘monumentale altaarstuk’, ondersneeuwde in een strijd om groot, groter, grootst.

Jammer. Je gunt een uniek werk een plek die zijn uniciteit benadrukt. Maar in plaats van een villa tussen de rijtjeshuizen te zijn, hadden ze het gereduceerd tot een rijtjeshuis met hooguit een uitbouw.

Inmiddels kreeg ik genoeg van de religieuze beelden en wilde van het gebaande pad af. Met de aanname dat ik meer van hetzelfde zou gaan zien, zoals in de vorige drie zalen, slenterde ik de gang in. Waar ik plotseling bij de strot werd gegrepen.

Verbluft bleef ik staan. Ik keek recht in het gezicht van een figuur met lange bruine haren, een baard waar menig moderne hipster jaloers op zou zijn, in een belichting waar menig fotograaf naar op zoek is. Ik stond er gebiologeerd naar te kijken.

Jezus. Wat een schilderij.

Een goed schilderij raakt je. Het grijpt je bij de kladden, je emoties worden aangesproken, welke dat ook moge zijn. Het kan uiteenlopen van kalmte en geruststelling tot prikkeling en onrust. Een goed schilderij heeft ‘iets’ waardoor je er steeds weer naar wilt kijken.

Waarom, vroeg ik me af. Waarom bleef ik hier wel voor staan? Ik had er net al diverse gezien met dezelfde titel: ‘Jezus laat zijn wonden zien’. Elke schilder hier aanwezig had het minstens één keer vastgelegd. Het onderwerp was dus niet uniek, het kleurgebruik was niet opmerkelijk (het palet was logischerwijs beperkt, synthetische kleuren kwamen pas 250 jaar later), het formaat was vergelijkbaar met de andere afbeeldingen… dus wat was het?

Het hing alleen, maar als je dit schilderij naast de andere met hetzelfde tafereel zou hangen, was maar één element anders: het perspectief. Of duidelijker gezegd: de manier waarop je in het verhaal betrokken wordt.

De andere schilderijen laten de toeschouwer een toeschouwer zijn. Je kijkt op afstand naar de figuur Jezus die anderen zijn wonden laat zien. Je ziet soms een discipel (Thomas, volgens mijn schoonzus) in de wond peuren, ziet er best goor uit, maar zelfs dat riep geen reactie bij me op.

Maar bij dit schilderij waar ik nu voor stond, kijkt de figuur de toeschouwer direct aan. En dan ben je geen toeschouwer meer, maar onderdeel van het verhaal. De schilder heeft hem zó geportretteerd, alsof Jezus rechtstreeks tegen jou zegt: ‘Kijk nou wat ze gedaan hebben.’ En dat je dan geneigd bent antwoord te gaan geven. En je kunt niet wegkijken, je wordt in het portret gezogen, je zit gevangen in die blik. En die laat je niet snel meer los.

Dit was niet gemaakt door één van de drie wier spoor wij volgden, maar door een tijdgenoot, Giacomo Galli. Het is één van de weinige werken van hem die bewaard zijn gebleven, maar man…het is wel meteen een knaller die je bijblijft.

Galli heeft het schilderen vast ook geleerd door anderen te kopiëren, maar ik ben blij dat hij zijn eigen spoor heeft gevolgd. Hij heeft laten zien dat ‘uniek’ niet afhangt van het formaat, of de marketing die erop los is gelaten.

Soms hangt het gewoon in een smal, schemerig gangetje zijn moment af te wachten.